De GGZ kent per 01-01-2022 het zorgprestatiemodel. Dit nieuwe model moet de administratieve last verminderen en de GGZ inzichtelijker maken voor zowel zorgaanbieder als de zorgvrager. Er zijn veldafspraken gemaakt in Nederland die het zorgprestatiemodel vorm geven.
Bij start van de intake wordt er een zogenaamde zorgvraagtypering bepaald. Dit is de mate van ernst van de bestaande problematiek en geeft een goede indicatie welk traject voor hulp/behandeling geindiceerd is.
In de verwijsbrief van de huisarts staat een vermoeden van een eventuele DSM diagnose en kan de huisarts al een vermoeden aangeven welk traject passend is.
HONOS+
Aan de hand van de resultaten van een vragenlijst (HONOS+) wordt de zorgvraagtypering bepaald. Dit geeft een indicatie voor het type zorg dat nodig gaat zijn en op basis van deze typering kunnen we een inschatting maken hoeveel sessies er nodig gaan zijn.
Het zorgprestatiemodel is per 1 januari 2022 de nieuwe organisatievorm binnen de GGZ in Nederland. Het onderscheid Generalistische Basis GGZ en Specialistische GGZ is daarmee opgeheven. In de praktijk zal dit betekenen dat er altijd zeker wel een onderverdeling zal blijven bestaan. Dit heeft te maken met de kwalificaties en specialisaties van behandelaren. Het zorgprestatiemodel biedt een helder kader. In het werken als psycholoog, psychotherapeut of psychiater is de inhoud uiteindelijk wel leidend. Het gaat om mensenwerk. We zoeken dus altijd naar de best passende zorg. Voor Prinsen Psychologie betekent dit dat we ons blijven richten op de enkelvoudige, niet te complexe en risicovolle problemen. Er zal altijd in samenspraak met de client worden gekeken welke hulp passend is.
In de hulp streven we naar een efficiente hulp. De behandeling moet niet onnodig lang zijn. We houden daarom de onderverdeling zoals deze in de GBGGZ bekend was op de achtergrond wel aan. Het kan naast de zorgvraagtypering helpend zijn om de juiste plek voor hulp te kunnen bieden of adviseren.
In de GBGGZ is onderstaande indeling aanwezig:
KORT
1. Er is sprake van een DSM stoornis.
2. De gemiddelde zorgvraagzwaarte betreft problematiek van lichte ernst.
Er is sprake van relatief weinig kernsymptomen maar dit is wel voldoende om een diagnose te stellen. De impact van de klachten op het dagelijks functioneren is beperkt, de patiënt ervaart een zekere belemmering in het dagelijks functioneren.
3. Er is sprake van een laag risico.
Er zijn ondanks de aanwezigheid van klachten/symptomen geen aanwijzingen die duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, geweld of automutilatie.
4. Er is sprake van een enkelvoudig beeld tot lage complexiteit.
Er is weliswaar sprake van comorbiditeit of problematiek ten aanzien van persoonlijkheid, zwakzinnigheid, somatische factoren of psychosociale en omgevingsproblemen, maar deze interfereert niet met de behandeling van de hoofddiagnose.
5. Er zijn aanhoudende/persisterende klachten. Eerdere interventies hebben onvoldoende effect bewerkstelligd.
MIDDEL
1. Er is sprake van een DSM stoornis.
2. De gemiddelde zorgvraagzwaarte betreft problematiek van matige ernst.
De kernsymptomen behorend bij het ziektebeeld zijn aanwezig en er is sprake van waarneembare beperkingen in het dagelijks functioneren.
3. Er is sprake van een laag tot matig risico.
Ondanks de aanwezigheid van klachten/symptomen zijn er geen aanwijzingen die duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, geweld of automutilatie. Is wel sprake van een latent gevaarsrisico dan staan daar beschermende factoren tegenover zoals: adequate coping, werk of structurele daginvulling en een steunsysteem waarop men dagelijks kan terugvallen voor toezicht, zorg, praktische en emotionele steun.
4. Er is sprake van een enkelvoudig beeld tot lage complexiteit.
Er is sprake van comorbiditeit of problematiek ten aanzien van persoonlijkheid, zwakzinnigheid, somatische factoren of psychosociale en omgevingsproblemen, maar deze interfereert niet met de behandeling van de hoofddiagnose.
5. De duur van de klachten beantwoordt aan de criteria uit de DSM richtlijn voor het betreffende ziektebeeld.
INTENSIEF
1. Er is sprake van een DSM stoornis.
2. De gemiddelde zorgvraagzwaarte betreft ernstige problematiek
De meeste symptomen behorend bij het ziektebeeld zijn aanwezig. Er is sprake van uitval en/of substantiële beperkingen in het dagelijks functioneren.
3. Er is sprake van een laag tot matig risico.
Er zijn ondanks de aanwezigheid van klachten/symptomen geen aanwijzingen die duiden op gevaar. Is er wel sprake van een latent gevaarsrisico, dan staan er beschermende factoren tegenover zoals: adequate coping, werk of structurele daginvulling en een steunsysteem waarop men dagelijks kan terugvallen voor toezicht, zorg, praktische en emotionele steun.
4. Er is sprake van een enkelvoudig beeld tot lage complexiteit.
Er is sprake van comorbiditeit of problematiek ten aanzien van persoonlijkheid, zwakzinnigheid, somatische factoren of psychosociale en omgevingsproblemen, maar deze interfereert niet met de behandeling van de hoofddiagnose.
5. De duur van de klachten beantwoordt aan de criteria uit de richtlijn voor het betreffende ziektebeeld.
CHRONISCH (binnen onze praktijk werken we niet met dit traject)
1. Er is sprake van een DSM stoornis.
2. De gemiddelde zorgvraagzwaarte betreft risicogevoelige stabiele of instabiele chronische problematiek of ernstige problematiek in remissie.
3. Er is sprake van een laag tot matig risico.
Er zijn ondanks de aanwezigheid van klachten/symptomen geen aanwijzingen die duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, geweld of automutilatie. Is er wel sprake van een latent gevaarsrisico, dan staan daar beschermende factoren tegenover zoals: adequate coping, werk of structurele daginvulling en een steunsysteem waarop men dagelijks kan terugvallen voor toezicht, zorg, praktische en emotionele steun.